NL2006967C2 - Werkwijze en inrichting voor het bevissen van buitengaatse wateren. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het bevissen van buitengaatse wateren

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en 5 een inrichting voor het bevissen van buitengaatse wateren.

Zoals bekend vindt het bevissen van buitengaatse wateren plaats met vissersschepen die een sleepnet achter zich voort trekken. De vis wordt gevangen door te zorgen dat deze in het sleepnet terechtkomt. Bekend is dat de te vangen vis 10 zich in of nabij de zeebodem bevindt, en dat het nodig is om de vis op te schrikken zodat de vis loskomt van de zeebodem.

Hierdoor kan vervolgens de vis in het sleepnet opgevangen worden .

Uit de stand van de techniek zijn diverse methoden 15 bekend om de vis op te schrikken.

Een eerste bekende methode is het gebruik van zware kettingen die over de zeebodem gesleept worden. Nadelig hieraan is de schade die hierdoor ontstaat aan de zeebodem en het hoge brandstofgebruik van de vissersschepen die de kettingen 20 voortslepen.

Een tweede bekende methode betreft het gebruik van | elektrische spanningen die worden aangebracht in de buurt van de zeebodem waarmee de vis onderworpen wordt aan een lichte elektrische prikkeling. Voordeel hiervan is dat de zeebodem 25 niet langer belast wordt en dat het brandstofgebruik aanzienlijk kan worden teruggebracht. Nadelig aan deze methode is echter dat er hoge investeringskosten gemoeid zijn met de elektrische installatie die aan boord van de vissersschepen moet worden opgesteld, en dat de methode mogelijk niet dier-30 vriendelijk kan worden geacht.

Met de uitvinding is beoogd een werkwijze en inrichting te verschaffen die lage investeringskosten vraagt en waarmee de bevissing met een acceptabel brandstofgebruik en op een diervriendelijke manier kan plaatsvinden.

| 35 De uitvinding is daartoe belichaamd in een werkwijze en inrichting volgens een of meer van de aangehechte conclusies .

Een eerste aspect van de uitvinding betreft de maatregel dat de zeebodem onderworpen wordt aan een in de tijd va- | 2 riërend drukprofiel dat langs de zeebodem wordt verplaatst.

Voordelig hierbij is dat het in de tijd variërend drukprofiel een aanvankelijk toenemend drukpatroon en een daarop aansluitend afnemend drukpatroon bezit. Dit wordt bij voorkeur uitge-5 voerd met een vleugelprofiel dat is ingericht om tijdens ge- i bruik op een vooraf bepaalde afstand langs de zeebodem te worden verplaatst teneinde daarbij het in de tijd variërende drukprofiel te verschaffen dat zich langs de zeebodem verplaatst. Het is dit variërende drukprofiel dat een verstoring 10 teweegbrengt in de leefomgeving van de vis waardoor deze wordt opgeschrikt, en vervolgens kan worden gevangen. Hiertoe geniet het de voorkeur dat in de bewegingsrichting van het vleugel-profiel gezien, achter het vleugelprofiel een sleepnet is voorzien.

15 Het geniet de voorkeur dat het vleugelprofiel vast of verstelbaar is aangebracht tussen sloffen die tijdens gebruik op de zeebodem rusten. Op deze wijze kan de stand van het vleugelprofiel alsmede de afstand van het vleugelprofiel ten opzichte van de zeebodem zekergesteld en geoptimaliseerd wor-20 den om daarmee een ideale drukopbouw en drukafbouw boven de zeebodem te realiseren die het opschrikken van de vis effectief laat verlopen. Een voorkeur geniet daarbij dat de vooraf j bepaalde afstand van het vleugelprofiel ten opzichte van de zeebodem circa 20 cm bedraagt.

25 In een voorkeur genietende uitvoeringsvorm zijn de sloffen voorzien van eerste ogen voor koppeling met een bok-ketuig dat met een vaartuig koppelbaar is, en zijn de sloffen voorzien van tweede ogen voor aankoppeling van het sleepnet.

Dit maakt een eenvoudig gebruik van het met het vaartuig voort 30 te slepen vleugelprofiel in combinatie met het sleepnet mogelijk.

Voor een effectieve werkzaamheid van de visinrichting volgens de uitvinding is het voordelig gebleken dat het vleu-gelprofiel een gewelfd bovenoppervlak bezit, alsmede een dik-35 teverloop dat vanaf de voorzijde van hét vleugelprofiel naar de omgeving van het midden van het vleugelprofiel toeneemt tot een maximale dikte, en vanaf deze maximale dikte naar de achterzijde van het vleugelprofiel afneemt. Wenselijk is daarbij verder dat het dikteverloop vanaf de voorzijde naar de omge-40 ving van het midden monotoon toenemend is, en het dikteverloop 3 vanaf de omgeving van het midden naar de achterzijde monotoon afnemend is.

De uitvinding zal in het navolgende verder worden toegelicht aan de hand van een de aangehechte conclusies niet 5 beperkend uitvoeringsvoorbeeld en onder verwijzing naar de tekening .

In de tekening toont: - figuur 1 de visinrichting volgens de uitvinding in combinatie met een slepend vissersvaartuig en een sleepnet; 10 - figuur 2 een slof welke in combinatie met eenzelfde type slof kan worden gebruikt voor het dragen van het in de inrichting volgens de uitvinding te gebruiken vleugelprofiel; en - figuur 3 een voorkeursuitvoeringsvorm van het vleu-15 gelprofiel volgens de uitvinding.

In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers verwijzen telkens naar dezelfde onderdelen. j

Figuur één toont een vissersvaartuig 1 voor het bevissen van buitengaatse wateren, achter welk vaartuig 1 via 20 een zogeheten bokketuig of kabel 2 een visinrichting 3 wordt voortgesleept. De visinrichting 3 omvat een vleugelprofiel 4 welke is ingericht om tijdens gebruik op een vooraf bepaalde afstand langs de zeebodem 5 te worden verplaatst teneinde daarbij een in de tijd variërend drukprofiel te verschaffen 25 dat zich langs de zeebodem 5 verplaatst. Hiermee wordt bewerkstelligd dat in de omgeving van het vleugelprofiel 4 de zeebodem wordt omgewoeld voor het opschrikken van de vis die vervolgens kan worden gevangen. Voor dit doel is in de bewegingsrichting van het vleugelprofiel 4 gezien, achter dit vleugel-30 profiel 4 een sleepnet 6 aangebracht.

Het geniet de voorkeur dat het vleugelprofiel 4 waarvan de breedte tot circa 14 m kan bedragen, vast of verstelbaar is aangebracht tussen sloffen 7 die tijdens gebruik op de zeebodem 5 rusten. Eén dergelijke slof 7 is in detail getoond 1 35 in figuur 2. Hoe het vleugelprofiel 4 en de aan weerszijden van het vleugelprofiel 4 aangebrachte sloffen 7 vast of ver- | stelbaar aan elkaar gemonteerd zijn, is voor de vakman zonder nadere toelichting geheel duidelijk zodat dit ook verder niet in de figuren is getoond.

40 Figuur 2 toont dat de slof 7 is voorzien van eerste ! 4 ogen 8 welke dienen voor koppeling met een bokketuig of kabel 2 die met een vaartuig 1 koppelbaar is, en dat deze verder voorzien is van tweede ogen 9 voor aankoppeling van het sleepnet 6.

5 Het verdient vermelding dat de vooraf bepaalde af stand van het vleugelprofiel 4 ten opzichte van de zeebodem 5 circa 20 cm bedraagt. Het vleugelprofiel 4 wordt hiertoe op geschikte hoogte tussen de sloffen 7 gemonteerd. Hiermee kan op zeer effectieve wijze de zeebodem 5 onderworpen worden aan 10 een in de tijd variërend drukprofiel dat langs de zeebodem 5 wordt verplaatst ten gevolge van de omstandigheid dat het vleugelprofiel 4 door het vaartuig 1 wordt voortgesleept. Dit in de tijd variërend drukprofiel biedt een aanvankelijk toenemend drukpatroon en daarop aansluitend een afnemend drukpa-15 troon alwaar het vleugelprofiel 4 de zeebodem 5 passeert. Een dergelijk drukprofiel is zoals hiervoor al opgemerkt zeer geschikt voor het omwoelen van de zeebodem ter opschrikken van de vis.

In figuur 3 is een voorkeursuitvoeringsorgaan van het 20 vleugelprofiel 4 getoond waarbij zichtbaar is dat dit een gewelfd bovenoppervlak 4' bezit, alsmede een dikteverloop dat vanaf de voorzijde 4'' van het vleugelprofiel 4 naar de omge- | ving van het midden van het vleugelprofiel toeneemt tot een vooraf bepaalde maximale dikte, en vanaf deze maximale dikte 25 naar de achterzijde 4''’ van het vleugelprofiel 4 weer gestaag afneemt. Hierbij geniet het de voorkeur dat het dikteverloop i vanaf de voorzijde 4'' naar de omgeving van het midden monotoon toenemend is, en dat het dikteverloop vanaf de omgeving van het midden naar de achterzijde 4''' monotoon afnemend is.

Claims (10)

1. Werkwijze voor het bevissen van buitengaatse wateren, omvattende het opschrikken van vis die zich in of nabij de zeebodem (5) bevindt, gevolgd door het in een sleepnet (6) vangen van deze vis, met het kenmerk, dat de zeebodem (5) on- 5 derworpen wordt aan een in de tijd variërend drukprofiel dat langs de zeebodem (5) wordt verplaatst.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het in de tijd variërend drukprofiel een aanvankelijk toenemend drukpatroon en een daarop aansluitend afnemend drukpa- 10 troon bezit.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het drukprofiel is ingericht voor het omwoelen van de zeebodem (5) ter opschrikken van de vis.

4. Visinrichting (1, 3, 6) voor het bevissen van bui- 15 tengaatse wateren, met het kenmerk, dat deze een vleugelpro- fiel (4) omvat dat is ingericht om tijdens gebruik op een vooraf bepaalde afstand langs de zeebodem (5) te worden verplaatst teneinde daarbij een in de tijd variërend drukprofiel te verschaffen dat zich langs de zeebodem (5) verplaatst.

5. Visinrichting volgens conclusie 4, met het ken merk, dat in de bewegingsrichting van het vleugelprofiel (4) gezien, achter het vleugelprofiel (4) een sleepnet (6) is voorzien.

6. Visinrichting volgens conclusie 4 of 5, met het 25 kenmerk, dat het vleugelprofiel (4) vast of verstelbaar is aangebracht tussen sloffen (7) die tijdens gebruik op de zeebodem (5) rusten.

7. Visinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de sloffen (7) zijn voorzien van eerste ogen (8) 30 voor koppeling met een bokketuig of kabel (2) die met een vaartuig (1) koppelbaar is, en voorzien zijn van tweede ogen (9) voor aankoppeling van het sleepnet (6).

8. Visinrichting volgens een der conclusies 4-7, met het kenmerk, dat de vooraf bepaalde afstand van het vleugel- 35 profiel (4) ten opzichte van de zeebodem (5) circa 20 cm bedraagt .

9. Visinrichting volgens een der conclusies 4-8, met i het kenmerk, dat het vleugelprofiel (4) een gewelfd bovenoppervlak (4') bezit, alsmede een dikteverloop dat vanaf de voorzijde (4'') van het vleugelprofiel (4) naar de omgeving van het midden van het vleugelprofiel (4) toeneemt tot een 5 maximale dikte, en vanaf deze maximale dikte naar de achterzijde (4''') van het vleugelprofiel (4) afneemt.

10. Visinrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat -het dikteverloop vanaf de voorzijde (4'') naar de omgeving van het midden monotoon toenemend is, en het dikte-10 verloop vanaf de omgeving van het midden naar de achterzijde (4''') monotoon afnemend is.